Data verzamel je (als het goed is) met een reden. Je wilt ergens een uitspraak over doen, daar heb je informatie voor nodig. En om aan die informatie te komen ga je onderzoek doen. Deze volgorde van handelen houdt in dat je van ter voren (goed) nadenkt over wat je wilt aantonen en hoe je dat gaat doen. Meestal begint een traject waar onderzoek bij hoort dan ook met het formuleren van een aanname.
Hypothesen – regels
Achter elke aanname schuilt een (informatie)vraag. Enkele voorbeelden van vragen:
2. Werken studenten net zoveel als voor de invoer van het leenstelsel (toen 10u per week)?
3. Verdienen vrouwen meer in de horeca dan mannen?
4. Heeft studeren een positief effect op het IQ van een student?
De aannames die hierbij horen zijn:
2. Studenten delen hun tijd anders in na de invoer van het leenstelsel als het gaat om werken (voor de invoer 10u per week).
3. Vrouwen verdienen meer dan mannen in de horeca
4. Studeren heeft een positief effect op het IQ van een student.
Een ander woord voor aanname is een hypothese. En hypothesen heb je nodig om na het onderzoek uitspraken te kunnen doen. Alle verschil- en verbandtoetsen werken met hypothesen. Het is dus goed om er even bij stil te staan.
Hypothesen formuleer je over de populatie (iedereen uit de onderzoeksdoelgroep), het toetsen doe je aan de hand van een steekproef. Je moet altijd twee soorten hypothesen formuleren: